De ‘liefde tot de naaste’ wordt in één adem genoemd met de liefde tot God, het is hieraan gelijk. Je leven inzetten voor de broeders in Messias is even belangrijk en kan niet zonder het zich richten op God.
Reik elkaar de broederhand
Mannen broeders en vaders – zo sprak Sjaoel (Paulus) zijn volksgemeenten aan (Ha 21:22), als een familie. Jesjoea had zelfs gezegd (Mark 10:28–31) dat je vele broeders vaders – en meer – terug zal ontvangen in dit leven, waneer je alles prijs hebt gegeven en Messias volgt. Velen in de Messiaanse Beweging hebben God boven hun familie gesteld en zijn Jesjoea gevolgd. Maar hebben we in de gemeenten voldoende gemeenschapszin? Hoe behoren we elkaar lief te hebben en wat is liefde eigenlijk?
Wordt u genoeg uitgenodigd door andere leden op de vooravond van de sjabbat of na de dienst? Nodigt u zelf mensen uit? Er staan in het Vernieuwde Verbond (‘NT’) meer wenken om goed te doen dat in de Tora..
Meester, wat is het grote gebod in de wet? Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. (Mt. 22:36-40)
Voor de broeders je leven inzetten
We lezen in 1 Joh. 3:11–12: “Want dit is de verkondiging, die gij van den beginne gehoord hebt: dat wij elkander zouden liefhebben;
niet gelijk Kaïn: hij was uit de boze en vermoordde zijn broeder. En waarom vermoordde hij hem? Omdat zijn werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig. “
Het gebod elkaar lief te hebben bestond altijd al en Jesjoea gaf hierin het ultieme voorbeeld. Door zijn werken – zijn goede daden en gehoorzaamheid, toonde hij zijn liefde. Ook onze liefde naar elkaar moet dus actief zijn – gericht op elkaar, met daden.
1 Joh. 3:16–18: Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten. Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde Gods in hem? Kinderkens, laten wij liefhebben niet met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid.”
Ons leven inzetten voor elkaar. Niet alleen voor jezelf of voor een beweging, maar voor élkaar. Ons binnenste – ons hart – niet toesluiten, maar de stromen van levend water laten vloeien, dat gaat alleen door levend geloof, met ‘werken’.
En het gaat niet alleen over geld aan de armen geven, want het ‘gebrek lijden’ is breed: De basisbehoefte van iedereen is liefde, aandacht. Omdat we in Messias zijn aanvaard, kunnen en moeten we elkaar aanvaarden in liefde (Rom 15:7).
Liefde. Dat is niet alleen genegenheid, maar dus ook praktische inzet voor elkaar. Zelfs van Messias Jesjoea, die toch telkens groeide in de wijsheid en de liefde van God in zich had, staat maar enkele malen beschreven dat hij vol ontferming raakte. Zijn grootste liefdesdaad was de gehoorzaamheid naar het Kruis. Wij stromen soms ook over van liefde, maar tonen dat vooral in onze daden. Alleen God zelf, de Vader der Lichten, is Zelf pure liefde.
Jesjoea deed voor hoe wi de naasten, in de eerste plaats de broeders, behoren lief te hebben. Hij veranderde de Tora niet, maar gaf wel de juiste invulling ervan in zijn wandel met God. Hij gebood daarom: “Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad.” (Joh. 15:12)
Let wel, Gal. 6:10 heeft: “Laten wij dus, daar wij de gelegenheid hebben, doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten.”
Natuurlijk hebben we ook de opdracht om Juda te ’troosten’ (Jes 40:1), en trekken we daarnaast het dreigend lot aan van ongelovigen en vijanden, maar we mogen onze eigen ‘huisgenoten’ – broeders in Messias – niet ontzeggen wat hen toekomt!
Het is ook veel moeilijker om je naaste broeders lief te hebben, hen te aanvaarden en te verdragen, elkaar op te bouwen en trouw de samenkomsten bezoeken; er licht en zout zijn – dan geld te geven aan een ver doel. (Zo is ook een profeet in zijn vaderstad en onder zijn verwanten en in zijn huis ongeëerd, vgl. Mk 6:4). Wij zijn in de eerste plaats op elkaar aangewezen om voor elkaar te zorgen. Zo worden ouderen vrouwen in Titus 2 bijvoorbeeld opgedragen priesterlijk te zijn in hun optreden, in het goede te onderrichten en vrouwen opwekken man en kinderen lief te hebben.
Toch zijn er Messiaanse gemeentes die als enig goed doel de armen van Jeruzalem kiezen. Dat ligt in lijn met de barmhartigheid, maar zoals aangetoond horen we eerst voor het Lichaam te zorgen. Juist de Messiasbelijdende Joden in Israël zijn ontvingen in de twintigste eeuw weinig liefdesgiften, terwijl wij toch de geestelijke zegeningen aan hun voorouders te danken hebben.
De liefde tot de broeders zorgt ook dat ons hart open gaat voor alle mensen: “door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde (jegens allen).” (2 Peter 1:7). We kunnen niet alle mensen liefhebben zonder heb lief te hebben die dichtbij zijn.
Bent u in Messias? Wandelt u in gehoorzaamheid ? Zet u uw leven in voor Jesjoea en de broeders?
Ik ga er in ootmoedigheid vanuit dat u dit beter doet dan ik. Maar ik heb de vrijmoedigheid u te bemoedigen, omdat de liefde van God al in onze harten is uitgestort (Rom. 5:5).
Onder Gods leiding ruimen wij obstakels op – allerlei zonden en verkeerde gedachtepatronen -, om tot verdere wasdom te komen. We hoeven geen liefde ‘aan te trekken’, want deze stroomt al van binnen door de inwoning van de Ruach haKodesh.
Maar kennis kan hoogmoedig maken en dit geldt wellicht ook voor sommigen in de Messiaanse Beweging, in elk geval gold dit voor mij. Het onderzoeken van de Schrift moet altijd het doel blijven hebben om God te beter te leren kennen – in relatie – om Hem te dienen, Jesjoea te volgen en ons in te zetten voor de broeders. Nooit als doel op zichzelf of tot eigen eer.
God beware ons dat we als ‘kinderen der hel’ worden (Mt. 23:15) die christenen die ‘de Wet niet kennen’ verachten (Joh. 7:47-49)
Laat Jesjoea de leidsman en voleinder zijn van ons geloof (Hebr. 12:2).
Gemeenschapszin
Wellicht heeft u weleens Sukkot gevierd, het Loofhuttenfeest. Wat moet dat vroeger mooi geweest zijn en ook straks in het Koninkrijk van God: samen opgaan tot de stad van de vrede, Jeruzalem, in een dichte drom en in heilige feestdos. Broeders ‘woonden’ zo’n feestweek bij elkaar, of eigenlijk zegt het Hebreeuws dat men tijdelijk samen verbleef – (Ps 133).
Het doet ook denken aan de eerste jaren van de Bruid, toen men alles prijsgaf om bij elkaar te blijven. Daar was grote gemeenschapszin en toch kan dat samenhorigheidsgevoel ook bestaan wanneer men – zoals in latere tijden – bij zijn eigen werk bleef en niet samen woonden. In beide gevallen worden wij opgeroepen om als één man – k’isch echad te zijn, één van hart.
Toch zijn we veel van die gemeenschapszin kwijtgeraakt doordat onze cultuur gevormd is door bepaalde theologie. We leerden dat redding iets persoonlijks is en geheel en al vaststaat – en dat we geen leefregels meer hoefden te onderhouden. Maar voor gemeenschapszin is nederigheid nodig. Want in contact met elkaar komen onze tekortkomingen duidelijker bloot en schuur je elkaar. Geen mens is een eiland op zichzelf en contact begint vaak met een groet, zoals dit verhaal uit het negentiende eeuws Joods-Chassidisme duidelijk wilt maken.
Chassidisch verhaal: De groet
Iedere dag na het morgengebed placht de wijsgeer van Sassow alle vrouwen die het afgelopen jaar weduwe waren geworden te bezoeken, en hun ‘Goede morgen’ te wensen.
Wie hij ook ontmoette op straat, groette hij eerst. Er was geen boer en geen bedelaar die het gelukte zijn groet voor te wezen.
Eens toen hij in de stad Brody was, hoorde een tegenstander van de Chassidische weg daarvan en huurde twee mensen om hem na te sluipen en hem voor hij hun nadering opmerkte in alle twee de oren goedemorgen! te schreeuwen. Zachtjes sloopten ze achter de rabbi aan, maar voor ze hem bereikten, had hij zich al omgedraaid en hun lachend ‘Goede morgen’, achternasluipers!’ toegeroepen.
Het verhaal is wat gekscherend, maar we leren ervan dat het goed is om de minste (volgens de wereld) te zijn. Het groeten was – zeker in vroegere tijden – een beleefdheidsvorm waar tal van regels aan verbonden waren. Hoe mooi is het om vanuit het hart te groeten zonder aanziens des persoons – om vriendelijk en welwillend te zijn naar de ander, in plaats van een stille onverschilligheid, die ook haat-liefdeloosheid kan zijn. Laten we dus zelf als eerste actie nemen om vrede te stichten, goed te doen, te groeten.
Liefde tot de naaste
Daar gaat het nu over: de liefde tot de naaste, die wel ondergesneeuwd kan zijn door oude pijn uit het leven voor onze bekering, door angst, door wantrouwen en misschien ook haat naar het kwade in de wereld. Maar in Messias zijn we getroost en toegerust en moeten we – net als de Joodse wijsgeer uit het verhaal – steeds goed te doen, ijverig in goede werken. Door Jesjoea na te doen – ‘volmaakt’ te zijn als God (Mt. 5:48) – ons hiernaar uitstrekken.
Verstandelijk instemmen met naastenliefde is niet genoeg – het vereist daden van liefde! Levend geloof! Juda leert ons: Je hebt de Bijbel pas gelezen als je hem hebt gedaan.
Ook: We zijn weliswaar in Messias rechtvaardig verklaard, maar behoren evengoed waardig te wandelen naar onze roeping, om niet afgewezen te worden. Hiervoor wordt op zowat elke pagina van het Vernieuwde Verbond gewaarschuwd. Geloof zonder werken is immers dood (Jakobus 2). We kunnen voor de ‘Rechterstoel’ (Rom 14:10) nog afgewezen worden!
Maar we gaan bij elkaar van het goede uit. In onze goede werken blijven we verbonden met Jesjoea, de ware wijnstok, met wie wij gemeenschap hebben: “God is getrouw, door Wie u geroepen bent tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere.” (1 Kor. 1:9).
Hiervoor zijn de helft van de Tien Woorden tot de naaste gericht.
Toch misleiden we onszelf al te gemakkelijk. Misschien zijn we vooral bezig met onze eigen heiliging of een bepaad geloofsproject. Misschien is dit tijdelijk een prioriteit, maar dat moet de liefde naar de naaste niet in de weg staan. We moeten blijven omkijken naar elkaar, de geloofsgemeente en ook de wereld helpen herstellen.
Teveel kinderen van voorgangers kwijnen weg omdat hun vader vooral op God gericht is, maar niet op zijn naaste – zelf niet op zijn eigen huisgenoten . Het Vernieuwde Verbond leert ons ook, dat oudsten gelovige kinderen behoren te hebben, een vrucht van de opvoeding (Titus 1:6).
We hebben de Bijbel pas gelezen als we hem hebben gedaan!
We lezen dus om te leren – te leren om God te kennen en om Hem te dienen, in Messias.
Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.” (Titus 2:14)
Gemeenschapszin ook onder het Vernieuwde Verbond
Jesjoea kwam met iets nieuws: dat hij dé zoon van God was. (Joh. 10:36), tot dan werd Israël als collectief enkel als zoon van God gezien. Toch betekende dit geen drastische verschuiving van gemeenschap (het volk) naar individu (het kind van God), want we maken deel uit van het Lichaam van Messias. ‘Ú bent het licht der wereld’ gaat nog steeds vooral over het Lichaam, niet een lid ervan!
Het christendom is veel teveel bezig geweest met de persoonlijke redding en het richt zich dus vooral op het onderschrijven van bepaalde (soms foute) leringen en in mindere mate tot de geloofsgemeenschap.
Dit laaste is bijvoorbeeld te zien in de Opwekkingsliederen, waarin veruit de meeste liederen gericht zijn op God én geschreven zijn vanuit een ik-perspectief. Liederen vanuit het wij-denken komen er erg weinig voor.
Ook vaste gebeden komen in gemeentes weinig voor, terwijl deze zo kunnen verbinden. Jesjoea gaf ons als standaardgebed het ‘Onze Vader’, maar zoals de laatste Psalm oproept verder te componeren, zo kunnen wij ook groepsgebeden maken.
Ja, het is moeilijk om een eenheid te vormen, om samen te zijn in vrede. Maar hiertoe heeft Messias ons opgedragen.
We moeten elkaar hoog achten, durven vertrouwen en ons durven uiten.
Daarbij zijn verschillende invloedsferen: de directe gemeenteleden, familieleden die gelovig zijn, (vervolgde) christenen wereldwijd en medemensen (onder wie vijanden en vervolgers).
Laten we bijvoorbeeld niet wachten tot God het ons ingeeft om een zieke te bezoeken, maar handel – want de Woorden van God zijn ook (van Zijn) Geest – Hij heeft het ons al gevraagd te doen!
Het is ook niet makkelijk de naaste liefde te hebben. Zeker niet als we verwonderd zijn als de wereld ons niet liefheeft. We moeten hiermee dealen en hen toch blijven liefhebben op een goede manier.
De wereld bestaat uit mensen die naar het beeld (karakter) van God zijn gemaakt en nooit helemaal kwaad (of goed) zijn. Je naaste is als jezelf.
Je kúnt het ook doen
“Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad.” (Joh. 15:12)
Jesjoea zou niet iets van ons vragen wat we niet kunnen. Wij zijn het Vernieuwde verbond in Jesjoea zijn bloed aangegaan toen wij tot geloof kwamen. De Geest helpt ons daarbij te wandelen naar de Tora, die op ons hart geschreven is (Jer 31:33). We leerden dat deze geboden niet ‘te ver’ zijn (Deut. 30:11-14) en dat we in de Geest naar de geestelijke Tora kunnen wandelen (Rom 8:3-4; Rom. 7:14).
Daarbij staan in het Vernieuwde Verbond nog meer leefregels dan in de Tora! We doen die in Gods kracht. En als we zondigen is er een weg van omkeer, berouw en vergeving:
“maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.” (1 John 1:7)
Zegt dan: Amen.
Slotverzen
Zijt niet onverstandig, maar verstaat, welke de wil des Heeren zij (Efeziërs 5:17)
“Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here.” (1 Kor. 15:58)
“Wee u, schriftgeleerden en Farizeeen, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten.” (Mt 23:23)
“U mag geen wraak nemen of een wrok koesteren tegen uw volksgenoten, maar u moet uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de heere.” (Leviticus 19:18)
“Indien er dan enig beroep (op u gedaan mag worden) in Christus, indien er enige bemoediging is der liefde, indien er enige gemeenschap is des geestes, indien er enige ontferming en barmhartigheid is, maakt (dan) mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, één in liefdebetoon, één van ziel, één in streven, zonder zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang, maar ieder (lette) ook op dat van anderen. (Fil 2)