Zach. 12 – Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben

Wordt Adonai JHWH doorstoken – zoals bij Messias gebeurde – in Zach. 12, of hebben we te maken met een kromme vertaling? 

Zach. 12:10 (SV)

Vertaling van Biblical Unitarian 

“Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als [met] de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.”


Dit vers kent in de eerste plaats moeilijkheden door de overdracht vanuit het Hebreeuws, waardoor de oorspronkelijke betekenis niet duidelijk is. Daardoor zijn er vertalingen (zoals hierboven), die de zin doen terugverwijzen naar God. Deze verzen maken meestal gebruik van het woord ‘Mij’, of een soortgelijk woord.

Toch zijn er ook versies waarbij de vertalers ‘degene die zij doorstoken hebben’ laten verwijzen naar iemand anders dan God, en zij gebruiken meestal het woord ‘hem’ (gebruikelijk in Nederlandse vertalingen). Een voorbeeld hiervan is de NBG: “… zij zullen hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben”.

Vertalers en uitleggers die geloven dat het woord ‘doorstoken’ terug zou verwijzen naar het zelfstandig naamwoord ‘hem’ beroepen zich op tekstvarianten die ook ‘hem’ hebben. Daarnaast beroepen zij zich op de zinsloop, welke het woord ‘hem’ herhaalt (‘over hem een rouwklacht aanheffen, ‘over ‘hem’ bitter leed dragen’).

Het Joodse verstaan van dit vers is altijd geweest dat de doorboorde iemand is die in intieme relatie stond met God; er bestaat geen uitleg van een vroege Joodse uitlegger die erop wijst dat JHWH zélf werkelijk in het vlees zou komen en doorboord zou worden.

Wij menen dat onder andere de NBG een goede vertaling biedt van dit vers en dat Zacharia 12:10 een profetie is over het doorsteken van de beloofde Messias.

Een ander belangrijk punt is dat Zacharia 12:10 geciteerd wordt in Johannes 19:37, waar de Romeinse soldaat zijn speer in Messias’ zijde steekt. Joh. 19:37 leest: “En weder zegt een ander Schriftwoord: Zij zullen zien op Hem, die zij doorstoken hebben”. En ook de hierboven genoemde SV heeft: “En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien, in Welken zij gestoken hebben”.

Verschillende Bijbels vertalen Zacharia 12:10 weliswaar anders, maar elk vertaalt het vers gelijk, wanneer deze wordt geciteerd in het Nieuwe Testament. Geen van de vertalingen heeft het woord ‘mij’, en de meeste gebruiken het woord ‘hem’ (NBG, NBV, Naardense Bijbel).

Indien de oorspronkelijke lezing van Zacharia 12:10 “Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben” zou zijn, kunnen we geen reden bedenken waarom het niet op die manier geciteerd zou worden in het Nieuwe Testament. En als de lezing van Zacharia 12:10 in de NBG en andere versies juist is, dan is het logisch dat het vers op deze manier geciteerd wordt in het Nieuwe Testament.

Niet alleen is Zacharia 12:10 geciteerd in Johannes, maar ook wordt op dit vers gezinspeeld in Openbaring. Openbaring 1:7 zegt: “Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, amen..” Uitleggers erkennen dat dit vers verwijst naar Zacharia, en dat het woord ‘hem’ gebruikt wordt, niet ‘mij’. We kunnen dus concluderen dat het bewijs dat de Schrift zelf levert beslissend is: degene die doorboord wordt in Zacharia is niet God, maar iemand die in intieme relatie tot Hem staat, de Messias.

Het derde argument dat ik graag wil maken, is dat hoewel we niet geloven dat ‘mij’ juist vertaald is geweest in vele vertalingen van Zacharia 12:10, het toch zeker het geval was dat God ‘doorboord’ werd toen Messias werd gemarteld en ter dood werd gebracht. Toen Simeon Jozef en Mirjam (Maria) ontmoette in de tempel toen zij Jesjoea kwamen opdragen, zei hij tot Mirjam: “ook door je eigen ziel zal een zwaard gaan; zó zullen uit veler harten de overleggingen worden ontsluierd!” (Lukas 2:35, NB).

Schriftgeleerden erkennen ook dat dit getuigenis niet refereert aan het letterlijk doorboren van Mirjam op enige manier, maar dat dit eerder als een verwijzing moet worden gezien naar het verdriet dat Mirjam zal moeten doorstaan wanneer zij zou zijn hoe haar kind werd gemarteld en gedood. Dus geeft de Schrift bewijs dat, als Zacharia toch zei: “en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben”, hij bedoelde dat God zijn hart doorboord zou worden. Als ‘mij’ de juiste vertaling is van Zacharia 12:10, dat vertelt de Bijbel ons dat zowel het hart van God, de Vader van de Messias en Mirjam, de moeder van Jesjoea, doorboord werden toen Jesjoea werd gemarteld en gedood.