Juda heeft een Bijbelse kijk op koningen: zij zijn door God aangesteld. Jesjoea zei: ‘Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware’ (Joh.19:11a) en Daniël: Hij zet koningen af en stelt koningen aan‘ (Dan. 2:21).
Na de troonswisseling is er dan ook een brief rondgestuurd met daarin het vernieuwde gebed voor het koningshuis. Juda houdt zich aan het gebod: ‘Zoekt de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot Jahweh, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn. (Jer 29:7). (Vgl ook: ‘Ik vermaan u dan allereerst smekingen, (…) te doen voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten, opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid’ (1Tim. 2:2). Het verdient een uitgebreide studie, maar lees nu verder op het NIK over de Joodse relatie met het koningshuis (of 2).