De betekenis van “voorbestaan” in de Geschriften van de apostelen

Voorbestemd, niet letterlijk ‘voorbestaand’ of pre-existent

Vertaald en bewerkt van Sir A. Buzzard: http://focusonthekingdom.org/articles/preexist.htm

Het belangrijkste wat we moeten leren voordat we proberen te begrijpen wie Jesjoea was, is dit: “Wanneer de Jood zei dat iets was ‘voorbestemd’ dacht hij eraan alsof het reeds ‘bestond’ in een hogere sfeer van leven. De geschiedenis van de wereld is daarom voorbestemd, omdat het alreeds, op een bepaalde wijze, al voorbestaan heeft en daardoor vast staat. Dit typisch Joodse concept van voorbestaan moet onderscheiden worden van het Griekse idee van voorbestaan door de nadruk op de gedachte van ‘voorbestaan’ in het goddelijke voornemen’ (citaat).

Alhoewel Messias tevoren gekend (niet: bekend, alsof hij al leefde) was, werd hij pas geopenbaard toen hij verwekt werd (Lucas 1:35). Dit is een typische Joods manier om Gods voornemen voor de mensheid te begrijpen. Hij volvoert het Plan op de vastgestelde tijd. (…)

Dit betekent dus dat verklaringen over ‘voorbestaan’ in de Apostolische geschriften (N.T.) eigenlijk van doen hebben met voorbeschikking en voorbestemming. Het waren de Grieken die de Joodse manier van denken verkeerd begrepen.”

Binnen de Christelijke traditie zijn de Apostolische geschriften lang gelezen door de lens van later ontstane decreten, afkomstig van concilies. Wanneer men in de eerste eeuw van de gangbare jaartelling sprak over Jesjoea als zoon van God, had dit een heel andere connotatie (betekenis) dan na het eerste concilie van Nice (325 AD).

Wanneer men spreekt over voorbestaan zou het wellicht in alle gevallen verstaan moeten worden als een analogie op het voorbestaan van de Torah, om aan te geven dat het eeuwige voornemen (Ef. 3:11) van God bereikt zou worden in Jesjoea, en niet een voorbestaan van een werkelijk persoonlijke aard.

De meeste gemeentes hebben een bepaalde doctrine over Jesjoea aangenomen, maar specialisten op het gebied van het vroege christendom plaatsen vraagtekens bij de manier waarop deze doctrines onstonden. Deze geleerden vragen zich af de Apostolische geschriften dit wel leren, en geschiedkundigen verbazen zich over de kloof tussen Jesjoea zelf en het christendom dat zich ontwikkelde.

Deze vragen zijn erg verontrustend, omdat zij impliceren dat christendom in het ergste geval ‘uitgedacht’ was. Wellicht zou er niet alleen wat “gemoderniseerd” moeten worden aan deze constructie, maar moet er radicaal gereconstrueerd worden. De Apostolische geschriften suggereren nooit dat de frase ‘Zoon van God’ gewoon ‘God’ betekent(citaat)Maar toch blijft het christendom vasthouden aan deze gelijkstelling aan God, en men moet dit ook belijden, wil men als christen worden gezien.

“Wanneer de Jood iets wil aanmerken als voorbestemd, dan sprak hij alsof het al ‘bestond’ in de hemel (citaat)”. Dit betekent dus dat verklaringen over ‘voorbestaan’ in de Apostolische geschriften eigenlijk van doen hebben met voorbeschikking en voorbestemming. Het waren de Grieken die de Joodse manier van denken verkeerd begrepen.

Veel toegewijde Christenen houden zich op dit moment niet bezig met de gnostieke en mystieke tendensen binnen de gemeente. Meer velen zijn er zich niet bewust van dat filosofische, mystieke ideeën de gemeente vanaf de derde eeuw door de ‘Kerkvaders’ binnenkwamen, die doordrongen waren van heidense filosofie.

Zij waren het die het fundament legden voor geloofsbelijdenissen die nu als ‘orthodox’ worden aangemerkt. Het zaad van trinitarisch denken was bijvoorbeeld geplant in het denken van Justinus de martelaar, de derde eeuwse christelijke apologeet die in het Platonisme een verwante benadering aan het christendom vond. Hij meende dat er geen breuk nodig was met de geest en principes van het platonisme om overgedragen te worden in het grotere licht van de christelijke openbaring. Citaat: ‘De krachten die werden ingezet om de apostolische doctrine te veranderen werden afgeleid van het heidendom … het gebruikelijke denkkader en de denktrant die de heidenen in de gemeente brachten waren voldoende om de apostolische leerstellingen te veranderen’.

Intelligente christenen zouden hierover geïnformeerd moeten worden en hoe deze verdraaide leringen tegenwoordig ‘gecanoniseerd’ zijn door velen. Onderscheiding betekent: het verschil leren tussen enerzijds openbaring en anderzijds heidense, filosofische leringen herkennen die hun oorsprong hebben buiten de Bijbel en toch hun invloed hadden op wat nu ‘orthodoxie’ wordt genoemd.

Ik zou de lezer willen vragen de desastreuze gevolgen in overweging te willen nemen van het niet in aanmerking nemen van de Joodse manier van denken die in de Bijbel gevonden wordt, welke immers was geschreven (in uitzonderlijk van Lucas) door Joden. Het is duidelijk dat als Joden met ‘voorbestaan’ niet hetzelfde bedoelen als wat wij er mee bedoelen, het aannemelijk is dat wij hen misverstaan op zaken als wie Jesjoea is. Er is een groot verschil tussen ‘voorbestemd’ of ‘voorbeschikt’ en ‘voorbestaan’.

Griekse filosofie geloofde in een ‘tweede God’, een niet-menselijke middelaar tussen de Schepper en de wereld. De ware Jesjoea is echter de ‘middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, (1 Tim. 2:5).  En: ‘Voor ons nochtans is er maar een God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en een Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem.‘ (1 Kor. 8:4-6). Wees opmerkzaam op Paulus’ definitie van de Enige God. (…)

Het idee dat de ziel het lichaam verlaat en bewust overleeft, afgezonderd van het lichaam is een on-Bijbels en on-Joods idee. Bijbellezers zijn geschokt wanneer zij ontdekken dat in de Bijbel de hele mens overlijdt en onbewust wordt (‘slaapt’) bij zijn dood en alleen als persoon tot leven wordt gebracht in de opstanding.

Traditioneel christendom houdt vast aan het misbegrepen begrip van de ‘onsterfelijke ziel’, die de dood overleeft. Veel Bijbellezers hebben niet deze verklaring uit de Interpreters Dictionary of the Bible gelezen: “Er is geen Bijbelse tekst die de stelling bevestigd dat de ziel het lichaam verlaat op het moment van overlijden’ (citaat).

De notie dat Jesjoea werkelijk leefde en bewust was voor zijn geboorte in Bethlehem is ook een erg onJoods idee. In het Hebreeuwse denken bestaan mensen niet bewust voor zij geboren worden. Het voorbestaan van zielen behoort tot de wereld van de Griekse filosofie en werd aangehouden door sommige kerkvader (met name de filosofisch en mystiek geörienteerde Origenes). Maar dit idee hebben zij niet afgeleid van de Bijbel.

Bij bekering hoort de bereidwilligheid om toe te geven dat wij misleid zijn, dat wij niet voldoende informatie hadden om goede beslissingen over Bijbelse kwesties te maken.

Het belangrijkste wat we moeten leren voordat we proberen te begrijpen wie Jesjoea was, is dit: “Wanneer de Jood zei dat iets was ‘voorbestemd’ dacht hij eraan alsof het reeds ‘bestond’ in een hogere sfeer van leven. De geschiedenis van de wereld is daarom voorbestemd, omdat het alreeds, op een bepaalde wijze, al voorbestaan heeft en daardoor vast staat. Dit typisch Joodse concept van voorbestaan moet onderscheiden worden van het Griekse idee van voorbestaan door de nadruk op de gedachte van ‘voorbestaan’ in het goddelijke voornemen’ (citaat).

Deze aangehaalde geleerde verklaart verder dat deze typisch Joodse denktrant duidelijk naar voren komt in 1 Petrus. Dit brengt ons gelijk in herinnering dat Petrus (Kefas) niet zijn Joodse manier van denken opgaf (gebaseerd op de Hebreeuwse Bijbel) toen hij een volgeling van Messias werd. Petrus‘ brief is gericht aan ‘de uitverkorenen naar de voorkennis (prognosis) van God, de Vader (1 Petrus 1:1,2).

Petrus geloofde dat alle volgelingen van Messias al gekend waren (voorkennis), maar dit betekent niet dat zij allen een voorbestaan hadden! Petrus’ doctrine over toekomstige dingen is doordrongen van dezelfde gedachte dat alles in voorbestemd in God zijn grote Plan.

God ziet alles al ontvouwd voor Hem. De gelovigen zullen delen in Gods vooruitzicht en zich in geloof realiseren dat de realiteiten van Gods plan voor de toekomst, realiteit zullen worden op aarde.

Volgens Petrus was de Messias zelf ‘tevoren gekend, voor de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u’ (1 Petrus 1:20). Petrus gebruikt hetzelfde woord om het ‘bestaan’ van Messias, de zoon van God, te beschrijven in Gods plan als wanneer hij over het bestaan van de uitverkoren volgelingen heeft (vers 2).

Alhoewel Messias tevoren gekend (niet: bekend, alsof hij al leefde) was, werd hij pas geopenbaard toen hij verwekt werd (Lucas 1:35). Dit is een typische Joods manier om Gods voornemen voor de mensheid te begrijpen. Hij volvoert het Plan op de vastgestelde tijd. (…)

Wij willen ook opmerken dat Petrus schreef dat de toekomstige redding van de gelovigen in Jesjoea en het Koninkrijk die zij bij Messias terugkomst beërven op eenzelfde manier ‘wacht’ in de hemel en ‘welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd’ (1Pe. 1:5). De tweede komst zal dus een ‘apocalyps’ zijn die geopenbaard wordt; wat nu in zekere zin al ‘bestaat’ maar verborgen is van ons zicht. Op dezelfde manier wordt van Jesjoea geschreven dat hij ‘van te voren gekend’ was, en wachtte hij erop om geopenbaard te worden op God zijn eigen, goede tijd. Noch het Koninkrijk, noch Jesjoea bestond werkelijk vooraf. Ze waren gepland voor de grondlegging der wereld.

Paulus gebruikt hetzelfde concept en dezelfde taal over de toekomstige opstanding en onsterfelijkheid van de heiligen. Hij zegt dat we alreeds een woonstede van God ‘hebben’ (citaat). Ons toekomstig opstandingslichaam ‘bestaat’ alreeds in Gods voornemen en deze mag als werkelijk worden gezien, omdat deze zeker in de toekomst gemanifesteerd zal worden (als wij door het oordeel komen, vert.). In die zin ‘hebben’ we het, al hebben we het natuurlijk nog niet letterlijk. Hetzelfde geldt voor ‘vergelding van de erfenis’ (Kol. 3:24), welke Messias meebrengt vanuit de hemel naar de aarde bij zijn toekomstige komst.

Voorbestemd, niet letterlijk ‘voorbestaand’ of pre-existent

Nu we deze elementaire Joodse (en Bijbelse) theologie en dit denken begrijpen, zal het niet moeilijk zijn om ons begrip van andere passages aan te passen die hetzelfde principe van ‘bestaan’ hebben, gevolgd worden door werkelijke openbaringen. Jesjoea zei in Joh. 17:5: ‘En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die ik bij U had, eer de wereld was’. Op eenzelfde manier hebben gelovigen volgens Mark. 10:21 een ‘schat in de hemel’; dat is een beloning bij God die nu bewaard, maar pas later verleend wordt. Dit wil alleen zeggen dat zij op een dag in de toekomst ‘het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af‘ beërfen (Mt. 25:34).

Wanneer Jesjoea zegt dat hij de glorie ‘had’ waar hij nu voor bidt (Joh. 17:5), vraagt hij enkel om de heerlijkheid waarvan hij wist dat God hem dit sinds den beginne had voorbereid. Die glorie bestond in Gods plan, en in die zin ‘had ‘Jesjoea het. We merken op dat Jesjoea niet zei: ‘Geef mijn de heerlijkheid terug die ik sinds den beginne had, voor mijn geboorte”. Zo’n notie is compleet vreemd aan Judaïsme.

Er is een goed woord voor werkelijk ‘voorbestaan’ in de Griekse taal (prouparchon). Het is betekenisvol dat dit woord nergens door Jesjoea gebruikt wordt, maar wel in de geschriften van de kerkvaders van de tweede eeuw.

De apostel Johannes kon ook zeggen dat Messias ‘geslacht is voor de grondlegging der wereld’ (Op. 13:8). Dit geeft ons een groot inzicht in hoe de schrijvers van de apostolische geschriften ‘voorbestaan’ begrepen. (…) Een vers in Openbaringen heeft ook: ‘want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen’ (Op. 4:11b). Hun creatie volgde op Gods originele Plan om hen in aanschijn te roepen. (…)

Als afsluiting een mooie verklaring over het Joodse begrip van ‘voorbestaan;  geeft de Noorse geleerde Mowinckel. Voorbestaan is:
‘..dat elke expressie of middel van God zijn wil voor de mensen, zijn heilsplan en voornemen, aanwezig was in Zijn Geest, of in Zijn ‘Woord’, van den beginne. Het is een natuurlijke manier om te zeggen dat het niet toevalligerwijs ging, maar dat de ware expressies van God zijn eigen wezen zich ontvouwt’.

Deze kenmerken van voorbestaan geven een groot religieus gewicht aan, één van de hoogste orden. Rabbijnse theologie spreekt van de Torah, van God zijn Troon, Israël en van andere belangrijke geloofspunten, als dingen die zijn gecreëerd door God, en alreeds aanwezig waren bij Hem, voor de grondlegging van de wereld. Hetzelfde geldt voor de Messias. Er wordt gezegd dat zijn naam aanwezig was bij God in de hemel sinds den beginne, dat het concept Messias gecreeërd was voor de schepping, en dat het voor altoos is.”

Maar de referentie hier is niet tot werkelijk voorbestaan in de strikte en letterlijke manier. Dit wordt duidelijk door het feit dat Israël wordt opgenomen in deze pre-existentie entiteiten. Dit betekent niet dat de natie Israël of zijn aartsvader al lang geleden in de hemel bestond, maar dat de gemeente en het volk van God – al sinds eeuwig in de geest van God, als factor in zijn voornemen bestond. Dit is evenzo waar bij verwijzingen tot een voorbestaan van Messias. Het is in zijn ‘naam’, niet de Messias zelf, waarvan gezegd is dat het al bestond bij God voor de creatie.

In Pesikta Rabbati 125b wordt gezegd dat ‘vanaf het begin van de creatie Messias geboren is, want hij kwam op in de gedachten van God voor de wereld werd geschapen.’ Dit betekent dat van alle eeuwigheid het de wil van God was dat Messias in bestaan geroepen zou worden, en zijn werk zou doen in de wereld om Gods eeuwige heilsplan zou uitwerken. (p. 334). (…)