Chassidische vertellingen

Uit M. Buber zijn boek Chassidische vertellingen (goed verkrijgbaar)

Chassidische vertellingen

‘Driften breken’
Een jonge man gaf de Riziner een verzoekbriefje, waarop stond of God hem mocht bijstaan, opdat het hem zou gelukken de boze driften te breken. De rabbi keek hem lachend aan: ‘Driften wil je breken? Rug en lendenen zul je breken en een drift zul je niet breken. Maar bid en leer en werk in alle ernst, dan zal het boze in je van zelf verdwijnen’.

Echt verdriet en echte blijdschap
Op de vraag, welke de juiste weg was, die van het lijden of die van de vreugde, zei de man van Berditsjew: Er is tweeërlei leed en tweeërlei vreugde. Als iemand zich het ongeluk, dat hem getroffen heeft, aantrekt, in een hoekje kruipt en aan hulp twijfelt, dan is dat de naargeestige tegenspoed, waarvan het heet: “De Sjechina woont niet op de plaats der zwaarmoedigheid”. Het andere is het eerlijk verdriet van de mens, die weet waaraan het hem mankeert. Zo ook met de blijdschap. Wie het ontbreekt aan wezenlijke inhoud en er in zijn ijdele pretjes geen erg in heeft en er niet voor zorgt dat gebrek aan te vullen, die is een dwaas. Maar de man van ware blijdschap is als iemand, wiens huis verbrand is en die zijn nood diep in zijn ziel doorleed, maar dan begonnen is een nieuw huis te bouwen en over iedere steen, die gelegd wordt, verblijd zich zijn hart.

De weeën
De Riziner sprak: ‘Als een vrouw zwanger is en de weeën grijpen haar aan in de achtste maand als haar tijd nog niet geheel volbracht is, dan spant men zich in om de weeën te laten ophouden. Niet aldus in de negende maand. Als ze dan over de vrouw komen, wil men ze alleen nog maar heviger doen worden, opdat ze spoedig bare.
Daarom, als de mensen van vroeger tot de hemel schreeuwden dat een nood van de aarde weggenomen zou worden, werden ze verhoord, want de tijd was nog niet volbracht. Maar nu, nu de verlossing dichtbij is, helpt geen gebed dat opstijgt om der wille van het lijden der wereld, maar leed wordt op leed gehoopt, opdat de geboorte spoedig plaats vinde’.

Het wezen van het dienen
De Riziner sprak: ‘Dat is het dienen van de mens al zijn levensdagen: de stof vorm geven, het lichaam louteren en het licht in de duisternis laten dringen, zodat de duisternis zelf oplicht en er geen scheiding meer zij tussen die twee. Zoals er staat geschreven: ‘En het werd avond, en het werd morgen – Een dag’.

En andermaal sprak hij: ‘Men moet er niet veel ophef over maken dat men God dient. Beroemt de hand zich erop als ze de wil van het hart doet? ‘ Wie mag er mens heten?
Over het Schriftwoord: ‘Als enig mens onder u de Heer een offer wil brengen [Lev. 1, 2], zei de Riziner: ‘Eerst wie zichzelf aan God offert, mag mensen heten’.

Een uur
Een mens die niet iedere dag een uur voor zichzelf heeft, is geen mens. Op de ‘sabbat van het lied’, waarop het lied aan de Schelfzee wordt voorgelezen, sprak de rabbi van Sadagora: ‘Er staat niet geschreven dat ze het lied dadelijk na het overtrekken van de Schelfzee hadden gezongen, maar eerst bereikten ze het niveau van het volledig vertrouwen, zoals geschreven staat: ‘En ze vertrouwen de Heer en Mozes, zijn knecht’ [Ex. 14, 21]. ‘Toen zong Mozes met de kinderen Israëls’. Eerst wie vertrouwen schenkt, kan het lied zingen’.

De stoornis
Eens werd er om middernacht, terwijl rabbi Moshe Leib in het geheim van de Leer was verdiept aan het raam geklopt. Buiten stond een dronken boer en begeerde te worden toegelaten voor nachtopvang. Een ogenblik was het hart van de tsaddik vertoornd en sprak: ‘wat vermeet die dronkenlap en wat moet die hier in huis?’ Dan antwoordde zijn hart: ‘En wat moet hij in Gods wereld?’ Als God het met hem uithoudt, kan ik hem toch niet weigeren?’ En meteen opende hij de deur en maakte zijn bed gereed.

De groet
Iedere dag na het morgengebed placht de rabbi van Sassow alle vrouwen die het afgelopen jaar weduwe waren geworden te bezoeken, en hun ‘Goede morgen’ te wensen. wie hij ook ontmoette op straat, groette hij eerst. Er was geen boer en geen bedelaar die het gelukte zijn groet voor te wezen. Eens toen hij in de stad Brody was, hoorde een tegenstander van de Chassidische weg daarvan en huurde twee mensen om hem na te sluipen en hem voor hij hun nadering opmerkte in alle twee de oren goedemorgen te schreeuwen. Zachtjes sloopten ze achter de rabbi aan, maar voor ze hem bereikten, had hij zich al omgedraaid en hun lachend ‘Goede morgen’, achternasluipers!’ toegeroepen.

Het lied van de vogels
Men vroeg de man van Sadagore op de sabbat van het lied, de sabbat waarop het lied uit de Torah werd voorgelezen, dat Mozes en Israėl aan de Schelfzee zongen: ‘Waarom is het op deze dag gebruik boekweitgrutjes voor de vogels te strooien?’ ‘Een koning’, antwoordde hij, ‘liet zich terzijde van al zijn paleizen een klein prieel bouwen, waar hij alleen kon zijn. Daar had niemand toegang tot hem en ook geen van zijn bedienden mocht daarin verpozen. Alleen een zangvogel deelde het vertrek met hem en de koning luisterde naar zijn lied, dat hem liever was dan het muziekspel van alle muzikanten. Op het uur dat de Schelfzee gespleten werd, zongen alle engelen en Serafim de Here lof. Maar hij luisterde naar het lied van het vogeltje Israėl. Daarom wordt vandaag eten voor de vogels klaargemaakt’.
Met speciale dankzegging aan mijn beminde broeder Detlef (alias Josef), die sommigen dicteerde en de laatste vertelling uitkoos.

De boete
Een slechte zondaar, die geen enkele kwade lust aan zich had laten voorbijgaan, kwam bij rabbi Motel van Tsjernobil, reikte hem een blad over, waarop de zonden van zijn leven stonden opgetekend en vroeg om oplegging van een boetedoening. Toen rabbi Motel het blad gelezen had, zei hij : ‘Ik ben al te oud, dat ik nog zo’n zware boeteling voor mijn tekening zou kunnen nemen. Rijd naar de Riziner, die is nog jong – hij zal je voor zijn rekening nemen’. Zo kwam de man bij de Riziner en gaf hem het blad. Nu las rabbi Israël de hele lange rekening, de grote en de kleine posten en de zondaar stond erbij te wachten. Eindelijk sprak de tsaddik: ‘Dit is je boete. Welk gebedswoord je ook spreekt, van nu aan tot je einde, spreek er geen enkel met een lege mond, maar bewaar de volheid van ieder woord’.

God en de vreugde
Bij het woord der Schrift: ‘En als het geschiedt, dat hij vergeet, (De. 8:19), de Heer uw God vergeet’, sprak de Riziner: ‘Het is bekend dat waar in de Schrift staat: ‘En als het geschiedt’, vreugde wordt bedoeld. Ook hier is die bedoeld. Ons wordt gezegd: Als ge de vreugde vergeet en vervalt aan de neerslachtigheid, vergeet gij de Heer, uw God. Want er staat geschreven: ‘Macht en vreugde zijn in Zijn woonplaats.’ (1 Kron. 16:27)

De tijd van het gebed
Toen hij eens te gast was bij de rabbi van Apt, wachtte rabbi Israël, zoals hij het dikwijls deed, lang met het morgengebed. Toen men hem vroeg, wanneer hij wilde bidden, antwoordde hij dat hij het zelf nog niet wist en vertelde een verhaal: ‘Een koning had een uur vastgesteld, waarop hij ieder van zijn onderdanen vrijelijk het oor leende. Eens kwam op een andere tijd van de dag een bedelaar voor het slot en verlangde voor de koning te worden geleid. De wachters voeren tegen hem uit of hij dan de beschikking niet kende. De bedelaar sprak: ‘Die ken ik wel; maar die geldt alleen boor hen die met de koning over de dingen spreken die ze nodig hebben. Maar ik wil met de koning over de dingen spreken die het Rijk nodig heeft’. Dadelijk werd de bedelaar toegelaten. Hoe kan ik nu in dit verband’, zo besloot de Riziner zijn vertelling, ‘weten, wanneer ik bidden zal?’

Verder lezen:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Yeshua de Messias is de belichaming van de Torah